Munten door de jaren heen
De Lage Landen hebben door de jaren heen verschillende soorten munten gekend. In 1816 werd het tientallig stelsel ingevoerd voor Nederlands geld.
Met dank aan http://home.wxs.nl/~ldldb/gulden/woord.html en http://home.wanadoo.nl/jkm2729/k.wistjeditnederland.htm
Het geld voor 1816
Voor 1816 was het geld in Zuid Nederland anders dan in Noord Nederland. De verhouding van de muntwaarden komt op ons bizar en onhandig over. Of het ook daadwerkelijk moeilijker te leren was, is voor ons nu moeilijk in te schatten, maar ik neem aan van wel.
De werkelijke waarde van munten is moeilijk vast te stellen. Deze was afhankelijk van tijd, streek en de waarde van metalen. Ik heb geprobeerd dit eenduidig te maken, door bepaalde afrodingen te doen. Zo is een kwartje een kwart gulden, maar de aanduiding 5 stuivers is niet altijd van toepassing geweest. De waarde van de gulden is namelijk niet altijd en overal hetzelfde als 20 stuivers geweest. Om toch een beeld te scheppen is dit soort afrondingen toegepast.
Deze munten bestonden in oplopende waarde:
Punt 1/6 penning, ofwel 1/96 stuiver | ||
Mijt 1/48 stuiver | Benaming van een vroeger gebruikelijke munt, 1/24 van een groot. Enkele mijten, hetzij 3, 4 of ook 2, al naar de verschillende gebruiken, maakten een penning. In veel gevallen wordt mijt genoemd als het type van een zeer gering muntstuk. (Een mijtsplijter was de benaming voor een gierigaard.) | |
Penning 1/2 duit, ofwel 1/16 stuiver | ||
Denier 1/12 stuiver | ||
Duit 1/8 stuiver | Een duit met gaatjes: Iets wat helemaal niets te betekenen heeft. | |
Prikje 1/8 stuiver | ||
Negenmanneke 9 mijten, ofwel 3/16 stuiver | ||
Oord, twaalfaard 2 duiten, ofwel 1/4 stuiver | Omdat er in de Middeleeuwen talrijke munten in omloop waren die door een kruis in vier oorden (hoeken) verdeeld waren, heeft oord de betekenis gekregen van: vierde deel van een munt. De twaalfaard was de Vlaamse munt. | |
Botje, groot, witje 1/2 stuiver | Zilveren muntstukje, gedurende Middeleeuwen (tot ongeveer 1490) in verschillende Nederlandse gewesten in omloop, meestal gelijk aan 4 duiten of 2 groten of een halve stuiver. Het Witje was bestempeld met de afbeelding van St. Maarten, heeft Utrecht vanaf 1483 bevolen te munten. Naar het schijnt vooral in Friesland nog lang als benaming van zekere waarde bekend gebleven, ook toen de muntstukjes reeds lang niet meer in omloop waren, nu alleen als historische term. Botje bij botje leggen: ieder zijn aandeel bijdragen, gezamenlijk de kosten dragen. | |
Blank 3/4 stuiver | Van stuives blanken maken: slechte zaken doen. | |
Stuiver, kromstaart, sou, vierlander | Dit was de hoofdmunt, zoals later de gulden, en nu de euro. Eerst was de stuiver van zilver, later van koper. De naam sou is van het Frans afkomstig. Het woord stuiver schijnt het eerst in de 15de eeuw in Nederland gebruikt te zijn, en is in de volgende eeuwen in vele muntverordeningen gebruikt, totdat het in de Wet van 28 september 1816 vervangen werd door „stuk van een twintigste gulden, of van vijf cents"; men bleef echter spreken van stuiver en ook voor de rekenmunt bleef men stuiver bezigen. De oorsprong van het woord is onzeker; men heeft het wel in verband gebracht met Stobbe, Stoof, boomtronk, enz.: de eigenlijke betekenis van de naam zou dan zijn (afgesneden) stuk, brok, of iets dergelijks, eigenlijk: hoek (van een grotere munt). (Vergelijk de oorsprong van het woord 'oord'.) De Vierlander werd vanaf 1434 geslagen, en is in omloop geweest in de Bourgondische staten | |
Patard 1 stuiver | Een munt in Picardië, Vlaanderen, Brabant. Stuiverstuk van Filips den Goede. | |
Braspenning 10 duiten, ofwel 1 1/4 stuiver | Zilveren muntstukje, onder de Bourgondische vorsten geslagen, in waarde gewoonlijk gelijkstaande met 10 (soms met 8 of 12) duiten of 21/2 groot, d.i. ƒ 0.0625, en waarschijnlijk niet later dan tot het begin van de 17de eeuw in verschillende Nederlandse gewesten in omloop gebleven; het woord was echter lang daarna, tot in de 18de eeuw, hier en daar (b.v. te Deventer) bekend als benaming van de genoemde waarde van 10 duiten. 'Bras' komt van het werkwoord 'brassen' dat (bier)brouwen betekent. De braspenning was eigenlijk de benaming van het geld, dat vroeger betaald moest worden als accijns voor het brassen of brouwen van een vat bier. | |
elfduits 11 duiten, ofwel 1 1/4 stuiver | Het dubbele van een elfpenning. | |
Royaal 12 duiten, ofwel 1 1/2 stuiver | ||
Dubbeltje, beis 2 stuivers | Een zilveren muntje. | |
Vuurijzer, vierijzer 3 blanken, ofwel 2 1/4 stuiver | Kleine, zilveren munt (oorspronkelijk 1 stuiver, later meer) geeft als waarde "drij blancken". Zo genoemd naar de afbeelding van een vuurstaal, het symbool van de ridderorde van het Gulden Vlies. | |
Pandoer (ke) 2 stuivers en 6 penningen, ofwel 2 3/8 stuiver | ||
stoter 2 1/2 stuiver | ||
Kassemannetje 3 stuivers | ||
Vlieger, Flab(be) 4 stuivers | De Vlieger was een oude munt ten tijde van Karel V, ter waarde van vier stuivers, genoemd naar de afgebeelde adelaar. Werd ook wel Krabbelaar genoemd. De Flabbe was een Groningse munt. | |
Schrikkenberger 4 stuivers | Saksische zilveren munt. Ontleend aan het Duitse Schreckenberger, van de aardrijkskundige eigennaam Schreckenberg. Was in de 16de eeuw vooral in de noordelijke en oostelijke gewesten in omloop. | |
kwartje 5 stuivers | Het ontstaan van het kwartje is als volgt: in de jaren 1756-59 vervaardigden de muntmeesters van Gelderland, Holland, Westfriesland en Utrecht zilveren penninkjes, die dienen moesten tot nieuwjaarsgeschenken. Zij stempelden daarop dezelfde figuren en opschriften als op de gulden, en verkochten ze voor 41/2 à 6 stuivers het stuk, en wel in zulk een menigte, dat ze onder het publiek in omloop kwamen en als kwartguldens werden uitgegeven en aangenomen. Maar in 1759 werd deze praktijk verboden. | |
zesthalve 5,5 stuiver | Zesthalve wil eigenlijk zeggen dat de zesde stuiver slechts voor de helft geldt | |
Schelling 6 stuivers | Deze munten zijn voor het eerst geslagen in Gelderland onder Karel van Egmond. | |
Snaphaan 6 stuivers | Hierop stond een ruiter (een snaphaan is een rover of vrijbuiter te paard) afgebeeld. | |
Reaal 6 stuivers | Ook andere waarden. Een gouden, zilveren of koperen muntstuk. In verschillende Romeinse talen vroeger de benaming voor een „koninklijke" munt (real, regalis). In de Nederlandse gewesten, onder Spaans-Portugese invloed, vooral in gebruik van de 16de tot de 18de eeuw; 'de enkele reaal', 'de reaal van vieren' en 'de reaal van achten' met een waarde van achtereenvolgens één schelling, vier schellingen en acht schellingen | |
Dertiendehalf 12 1/2 stuiver | Een zilveren munt. De waarde van de dertiende stuiver geldt voor de helft. | |
Klinkaard 15 stuivers | Benaming voor een gouden munt met een waarde van 15 stuivers, voor het eerst in de 14de eeuw in Brabant geslagen; het meest bekend is de Philippusklinkaard die voor het eerst onder Filips den Goede is geslagen. | |
Gulden, bal, piek, pop 20 stuivers | Een gouden munt. waarschijnlijk is de naam piek ontleend aan de voorstelling van de Hollandse Maagd op munten ten tijde van de Republiek. Zij werd afgebeeld met een lans (een piek). De pop is genoemd naar de 17e eeuwse munt met het beeld van de zogenaamde „Nederlandsche Maagd”. | |
Florijn, goudgulden, zilveren gulden, klapmuts, Achtentwintig 28 stuivers | Een zilveren munt. Een voor het eerst (in 1252) te Florence geslagen munt (met de afbeelding van een lelie) die in de Middeleeuwen wegens haar uitnemend gehalte bekend en gezocht was, en die daarom dan ook door onderscheidene vorsten met geringe uiterlijke verschillen werd nagemunt. | |
Daalder, Lammetje 30 stuivers, ofwel 1 1/2 gulden | Ontleend aan het Duitse Thaler, een verkorting van Joachimsthaler, een munt uit Joachimsthal. | |
Rijksdaalder, Riks 50 stuivers, ofwel 2 1/2 gulden | Benaming voor (gedurende het tijdvak van het midden van de 16de tot het midden van de 19de eeuw) in omloop zijnde zilveren munten, zowel in ons land als in sommige andere landen (Duitsland, Zweden, Denemarken) geslagen; hier nog in gebruik gebleven in toepassing op het zilveren muntstuk van twee en een halve gulden. De oorspronkelijke betekenis komt van: een daalder in het Rijk d.i. het Heilige Roomse of voormalige Duitse Rijk volgens de besluiten van de Rijksdag geslagen, een Reichsthaler. In navolging van de Duitse Reichsthaler werden ten behoeve van de onderlinge handel ook door sommige andere landen (Denemarken, Zweden, Nederland) rijksdaalders gemunt. De rijksdaalder speelde verder een belangrijke rol in de handel met het Oosten. | |
Nobel 50 stuivers | Naam van zekere gouden munten, die voor het eerst in Engeland in de 14de eeuw (onder Eduard III), spoedig daarop, voor het eerst in 1388, ook in Nederlandse gewesten geslagen zijn; de Nederlandse naam is dus waarschijnlijk aan het Engels ontleend. De nobel werd bij ons gewoonlijk met 50 stuivers gelijkgesteld, maar de verschillende soorten stonden niet gelijk. Nog in de 17de eeuw was de nobel een gangbare munt. | |
Patagon, Patakon 50 stuivers | Een zilveren munt, in de 17de en 18de eeuw in de Nederlanden gangbaar, ter waarde van ongeveer vijftig stuivers. Soms ook Brabantse rijksdaalder genoemd. | |
Dukaton 63 stuivers | Een zilveren munt. | |
Dukaat 100 stuivers, ofwel 5 gulden | Munt uit het hertogdom Apulia sinds 1140 geslagen, zo genoemd naar het randschrift: Sit tibi, christe, datus quem tu regis iste ducatus. Naam van verschillende gouden munten van uiteenlopende waarde. De Hollandse dukaat had een waarde van ongeveer 5 gulden en was bekend om haar hoog gehalte. Ook wel Fiets (2 achterwielen) genoemd. | |
Gouden Rijder 7 gulden | In 1606 voor het eerst gemunt en na 1795 niet meer geslagen. In 1749 werden de hele en halve Nederlandse gouden rijders standpenningen ter waarde van 14 en 7 gulden. | |
Zak guldens 600 gulden | Eigenlijk: een zak met zeshonderd guldenstukken er in; vóór het in gebruik komen van papieren geld een niet ongewoon betaalmiddel; soms ook: een bedrag van fl. 600,-. |
Het geld na 1816
Na 1816 ging Nederland over op het tientallig stelsel. De cent werd ingevoerd als één honderste gulden, en de stuiver werd 5 cent. Hieronder weer een overzicht:
halve cent | ||
cent, spie | ||
plak (2.5 cent) | ||
stuiver | ||
dubbeltje, duppie | ||
kwartje, heitj, maffie, willemke | ||
gulden, pegel, voorwiel | ||
rijksdaalder, riks, knaak, achterwiel | Schertsend ook wel "achterwiel" genoemd, vanweg de grootte van de munt. | |
5 gulden munt | ||
Tientje, joetje | ||
25 gulden, geeltje, brief | ||
100 gulden, meier, mudje, snip | ||
250 gulden, vuurtoren | ||
1000 gulden, Rooie rug |
Het geld na 2002
In 2002 werd met vele europese landen samen de Euro ingevoerd. Dit is ten tijde van dit schrijven nog steeds het gangbare geld.
Hieronder wederom een overzicht:
1 eurocent | ||
2 eurocent, tuppens | ||
5 eurocent, eurostuiver | ||
10 eurocent, euroduppie | ||
20 eurocent, kwintje | ||
50 eurocent, halve euro | ||
euro | ||
2 euro, tweuro |